
Alphons Diepenbrock (1862-1921)
Diepenbrock leerde viool en piano, kreeg daarbij ook zangles, en speelde orgel en altviool. Het is opvallend dat hij als componist autodidact was, en toch (volgens sommige schrijvers) gerekend moet worden tot een van de grootste Nederlandse componisten.
Diepenbrock was klassiek geschoold en gaf lessen in Grieks en Latijn om in zijn onderhoud te voorzien. Daarnaast schreef hij uitvoerig over kunst, literatuur, politiek and cultuurgeschiedenis. Maar de meeste tijd ging toch in het componeren zitten.
Het eerste werk waardoor Diepenbrock opgemerkt werd was zijn Mis uit 1896. En het Te Deum uit 1902 maakte hem beroemd. Toch werd veel van zijn werk pas na zijn dood gepubliceerd dankzij de Diepenbrock-stichting.
Stylistisch zijn er vele invloeden aan te wijzen: van Wagner tot Palestrina. Daarbij werd Diepenbrock vaak vergeleken met zijn tijdgenoot Debussy
Van enig nationalisme in de muziek zoals bij Bernard Zweers, Johan Wagenaar and Peter Anrooij is bij Diepenbrock geen sprake. Hij was een orde op zichzelf.
Diepenbrock werd gerespecteerd door veel van zijn vakgenoten. Het grootste gedeelte van zijn oeuvre is vocaal: liederen, koorwerken en orkestliederen. Het doet vaak aan Mahler and Strauss denken.
Maar er zijn ook een aantal instrumentale werken: toneelmuziek voor Electra, De Vogels en Faust, kleinere werken voor viool en piano, and orkestraties van stukken van Debussy enVitali.
Een vreemde eend in de bijt is de Akademische Feestmars voor blaasorkest, een stuk dat later voor orkest werd bewerkt door Cornelis Dopper.
Op Youtube staan demo’s van de volgende werken:
Berceuse Héroique voor klein orkest (Debussy, arr. van Diepenbrock)
Ciaconna voor viool en klein orkest (Tommaso Vitali, arr. van Diepenbrock)